Platform voor de tuin- en groenprofessional
De man die tuinen laat ademen

De man die tuinen laat ademen

Een dag op pad met Piet Oudolf

Het is nog vroeg als de najaarszon in sluiers over de Broekstraat in Hummelo valt. De mist hangt laag, alsof iemand het coulissedoek nog niet helemaal heeft opgetrokken. Hier, achter de verbouwde boerderij De Koesterd, ontvouwt zich de beroemde privétuin van Piet Oudolf (81): vierduizend vierkante meter discipline en vrijheid, van sturend oog en losgelaten natuur. Een tuin die niet meer open is voor publiek en dus fluistert, eerder dan roept. Vandaag mag hij even spreken.

Aan een tuintafel, mok koffie in de hand, kijkt Oudolf op. “Jongens,” zegt hij zacht, alsof hij de planten niet wil laten schrikken. “Welkom.”

De man die tuinen laat ademen 1

Op het erf staan drie generaties vakmanschap in een halve cirkel rond hem: de ontwerper zelf, zijn vrouw en compagnon Anja, en Arjan Boekel, tuin- en landschapsarchitect van de jongere garde en projectleider bij coöperatie De Bloeimeesters. Er is een camerateam van creatieve studio Generatie Alles, die een korte documentaire maakt. En er is Brett Gilman, een Amerikaanse student landschapsarchitectuur uit Middlebury, Vermont, die de naam Oudolf uitspreekt met een soort bedevaartsklank. Hij groeide op op een uur met de metro van de High Line in New York. “Ik ben er zes, acht keer geweest,” zegt hij, “en elke keer dacht ik: dit is wat ik wil doen.” Dus toen hij via zijn docent Noël Kingsbury contact kon leggen met Boekel en Oudolf greep hij die kans met beide handen aan.

Dat hij hier vandaag mag zijn: in het heiligdom der heiligdommen: de privétuin van de Godfather der tuinontwerpers, stemt hem nederig. De tuin is al sinds 2018 niet meer publiek toegankelijk. Dat wij hier vandaag wel zijn is vanwege de documentaire en het gesprek tussen een oude meester en zijn jongere volgelingen.

Het editten van een landschap

We lopen de tuin in. De paden zwieren, de beplanting houdt ze nonchalant in ere. Oudolf tikt met zijn voet tegen een rand Deschampsia. “Dit is wat er gebeurt als je een systeem loslaat en begeleidt,” zegt hij. “Je bent aan het editen, niet aan het herschrijven.” Hij wijst op de plekken waar een winter met hoog water delen van de tuin heeft uitgegumd. “We zijn hier veel soorten kwijtgeraakt. Dat lijkt een ramp, maar het gaf ook lucht. Sterke soorten vulden de gaten. Nu begeleid ik vooral. Als een dirigent die af en toe de violen dempt.”

De man die tuinen laat ademen 2

Boekel knikt. “Voor een leek lijkt dit een tuin waar je niets aan hoeft te doen.” Oudolf glimlacht. “Ik zie alweer wat ik er volgend jaar uit moet halen. Je moet kunnen gas geven en op de rem trappen. Dit vak is vierdimensionaal: je ontwerpt voor vandaag, voor het seizoen, voor volgend jaar – en voor het moment tussenin.”

Oudolf spreekt in beelden. Het is de taal van iemand die planten beschouwt als personages in een ensemble: polvormers die op hun plek blijven, pioniers die je pas later introduceert, ruis die je weghaalt voordat het een refrein wordt. De Verbena die zich netjes gedraagt zolang het geheel vol is. De Molinia die je uitzaaiing in toom houdt. “De basis zijn planten die elkaar kunnen hebben,” zegt hij. “Clump-forming, geen lopende wortels. Wat zich uitzaait, voeg je later toe. Anders krijg je één grote plek Verbena.”

Werk voor vakmensen

Bij een houten hek houdt hij stil. “Dit hele terrein is twee dagen werk, minimaal,” zegt hij terloops. Niet om te klagen, maar om de werkelijkheid te registreren. Tuinieren is ook kantoor, bestellen, budgetteren. Het is observeren, corrigeren en accepteren. “Je kunt dit vak niet van papier doen,” zegt hij. “Bochten die niet op de routeplanner staan, die neem je toch.”

De man die tuinen laat ademen 3

Als we doorlopen, kruist het gesprek de publieke ruimte. Daar waar ecologen nesten leggen van regels en de beheerbudgetten knagen aan ambities. Oudolf haalt een project aan waar het onderhoud ‘van iemand anders’ was. Na jaren terugkomen, zien dat het goed oogt, maar ook dat er ongenode planten hun kans grepen. “Men verwacht soms dat je gratis terugkomt, omdat het ‘jouw meesterwerk’ is. Maar goed onderhoud is óók een vak – met een prijs.”

Oudolf voegt eraan toe: “Tegenwoordig zijn er steeds meer ecologen die bepalen wat jij mag doen en die zeggen: wij willen zoveel procent inheems, zoveel procent dat. Terwijl er niet over nagedacht wordt wat je kan doen met je eigen beeld. Het gaat niet alleen om inheemse planten, het gaat over planten die in een gemeenschap leven, die aantrekkelijk zijn en niet invasief, maar toch niet van deze plek komen. Daar hebben we al eeuwenlang onze tuinen naar ingericht.”

Gedroomde natuur

In Hummelo is de natuur gemaakt, en daardoor geloofwaardig. “Gedroomde natuur,” noemt hij het. Geen romantisch bos, maar een gecomponeerd landschap dat af en toe opstaat als in een windvlaag, zelfs als het windstil is. Je zoomt in en ziet een geraniumblad door gras priemen. Je zoomt uit en het beeld klopt. Repetitie, flow, rust door middelhoogte, af en toe een accent. Het verbeeldt het landschap dat we verloren zijn, en dat we – dankzij ontwerp – weer even kunnen ervaren. “Als je dit goed doet,” zegt Oudolf, “worden planten die hier niet thuishoren, vanzelf weer weggedrukt.”

We blijven staan bij een rand waar de tuin aan het erf rafelt. Verbena Hastata draagt het winterbeeld al in zich, zelfzaaiende Lythrum Virgatum, Pennisetum Viridescens en Deschampsia sluipen als pioniers open plekken binnen. “Het is een levend experiment,” zegt Boekel. “Je bouwt back-ups in. Als dít wegvalt, neemt dát het over.” Oudolf: “Dat is wat we ook in de Lurie Garden in Chicago zien, twintig jaar na aanleg: dezelfde tuin, maar dan anders. De juiste mensen houden de koers. Planten worden verwijderd wanneer ze te veel zijn of het beeld verstoren.”

Miscanthus, Panicum en de lengte van de zomer

Aan een plantgroep horen we een gesprek over siergrassen. Miscanthus – ooit lieveling, nu op sommige plekken te veel van het goede door langere zomers. Zuidelijk van New York  zaait hij zich rond; in Nederland bloeit hij, maar rijpt zelden zaad. Kleinere cultivars keren terug op het toneel – vanwege herfstkleur en gedrag. Panicum? “Minder vaak de hoge,” zegt Boekel. “Ik viel ooit voor ‘Rotstrahlbusch’ op een kwekerij in Heiloo. Dat was een trigger.”

De technische taal van het vak glijdt moeiteloos de poëzie in: een grasspriet is hier geen materiaal, maar een lijn die je in een zin kunt leggen. Het maakt de Dutch Wave – het werk van Oudolf, Henk Gerritsen, Ton ter Linden – nog altijd actueel: natuurlijke plantengemeenschappen, kunst en seizoenen als grammatica in een gedicht.

Superbloei

Na het middaguur verplaatst het gezelschap zich naar Arnhem, naar Superbloei: een door Boekel ontworpen plek waar het experiment in volle bloei staat. Tussen kantoorpersoneel, skaters en smartphonecamera’s vertelt hij over zandpakketten en wortelstrategieën. Boren door een verdichte ondergrond, drie gaten per vierkante meter, diepwortelaars die de bodem los zingen. Een toplaag straatzand die het nét doet, liever grover gehad, maar het werkt – omdat de planten het systeem snappen. “Maak ze niet groot boven de grond,” zegt Boekel, “maar groot onder de grond. Dan kunnen ze droogte hebben.”

Oudolf luistert, loopt, kijkt – en buigt, waar nodig. “Hier had je ook meer Sporobolus kunnen gebruiken,” mompelt hij, bijna teder. “Een goede back-upplant. Vult de gaten.” Soms zijn ze het oneens, vaker spreken ze elkaars taal. Het is collegiale frictie: de vonk die vakmanschap licht geeft.

Aan de rand van het ontwerp, tegen een betonnen rand, staat Brett Gilman met een camera die groter is dan zijn hand. “Dit is de perfecte dag om hier te zijn,” zegt hij. Het Engels van de East Coast botst op het Achterhoekse zand en vindt er houvast. De High Line, die kathedraal van staal en gras in Manhattan, lijkt hier ver weg en toch dichtbij. Het laat zien hoe kennis reist: van Hummelo naar New York, van Chicago naar Arnhem, en terug naar een student die door de mist zijn roeping ziet. 

De les van Hummelo

Aan het einde van de middag zitten we weer aan de tafel waar de dag begon. De zon heeft de mist opgevouwen en in de heg geschoven. Het erf ruikt naar herfst en koffie. Wat blijft hangen is geen enkelvoudige wijsheid, maar een leeswijzer voor het vak: ontwerp met weerbaarheid als kern – polvormers eerst, pioniers later; begeleid het systeem – edit, corrigeer, laat los; denk in seizoenen én jaren – het vak is vierdimensionaal; zie onderhoud als ontwerp dat doorgaat – begrotingen zijn ook gereedschap; en accepteer verstoring – water, wind, mislukking – als onderdeel van de compositie.

Oudolf kijkt het erf rond, alsof hij de tuin nog één keer wil rechtzetten met zijn blik. “Natuur is ook overstroming,” zei hij eerder op de dag. Om daar aan toe te voegen: “Een tuin is nooit af. We proberen hier de natuur niet na te bootsen, maar te begrijpen.”

Als we opstappen, is het alsof de tuin heel even uitademt. Alsof hij weet dat hij gezien is, en straks weer in stilte verder kan groeien. Nog even en dan zakt de zon alweer.

Bekijk hier de korte documentaire die Generatie Alles eind september schoot van de ontmoeting tussen Oudolf en Boekel. 

Gerelateerde artikelen

"*" geeft vereiste velden aan

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Stuur ons een bericht

Wij gebruiken cookies. Daarmee analyseren we het gebruik van de website en verbeteren we het gebruiksgemak.

Details

Kunnen we je helpen met zoeken?

Bekijk alle resultaten