In het nieuwbouwproject Rijnvliet in Utrecht wordt een uniek concept tot leven gebracht: een woonbuurt waarin al het groen eetbaar is. Zonder de innige samenwerking tussen de gemeente Utrecht en Felixx Landscape Architects & Planners was dit nooit gerealiseerd. Ruben Jonker, projectmanager Rijnvliet bij de gemeente Utrecht, en Marnix Vink, landschapsarchitect bij Felixx, vertellen uitgebreid over de uitdagingen en successen van dit bijzondere project.
Het idee achter Rijnvliet, onderdeel van Leidsche Rijn, is even simpel als revolutionair: al het groen dat in de openbare ruimte is aangeplant, is eetbaar voor mens of dier. Dit betekent dat bewoners, maar ook insecten en andere dieren, vruchten kunnen plukken van bomen, noten kunnen verzamelen en kruiden kunnen gebruiken die langs de straten groeien. Sommige planten zijn nodig om een fijn klimaat voor insecten te creëren. Die insecten zijn weer nodig voor de eetbare planten voor mensen. Alles maakt onderdeel uit van dezelfde voedselketen. “We hebben bewust gekozen voor een concept waarbij al het groen waarde toevoegt,” vertelt Marnix Vink. “Het gaat niet alleen om esthetiek, maar ook om functionaliteit en sociale interactie. De eetbare beplanting brengt bewoners samen en zorgt voor een unieke woonervaring.”
Volgens Ruben Jonker heeft het project inmiddels veel aandacht getrokken van andere gemeenten. “We hebben tussen de tien en vijftien gemeentes op bezoek gehad om te komen kijken hoe wij dit voor elkaar hebben gekregen. De vraag die we vaak krijgen is: hoe hebben jullie de gemeenteraad zo ver gekregen om hiermee akkoord te gaan? Het antwoord ligt in het zorgvuldig uitleggen van de meerwaarde van dit project. Natuurlijk is het aanleggen van een voedselbos duurder en complexer dan het neerzetten van traditionele beplanting, maar de sociale cohesie die het oplevert, is van onschatbare waarde.”
Het project begon ooit met een workshop waarbij bewoners van het nabijgelegen historisch lint, de Rijksstraatweg, werden betrokken. “Deze bewoners, die zichzelf ‘de groene longen van Rijnvliet’ noemden, wilden graag meedenken over de inrichting van de nieuwe openbare ruimte,” vertelt Vink. Dit bottom-up initiatief leidde tot een plan dat door de gemeente Utrecht en Felixx verder werd uitgewerkt. De wens van de bewoners om de natuur en eetbare gewassen terug te laten komen, vormde een belangrijke inspiratiebron voor het uiteindelijke ontwerp.
“We hebben bijvoorbeeld met Xavier San Giorgi, een voedselbosdeskundige, gekeken naar eetbare soorten die goed gedijen in ons klimaat, maar niet noodzakelijk van oudsher hier voorkomen,” legt Vink uit. “Samen met Xavier en de gemeente hebben we een concept uitgewerkt dat uniek is in Europa op deze schaal.” Dit betekende dat niet alleen het ontwerp van de beplanting anders moest, maar dat ook beheerders en uitvoerders op een andere manier betrokken werden. “We hebben cursussen georganiseerd voor de beheerders om hen bekend te maken met de specifieke eisen van een voedselbos,” vertelt Vink. “Het reguliere groenbeheer werkt hier gewoon niet, het vraagt om een andere aanpak.”
Het realiseren van een eetbare woonwijk brengt vele uitdagingen met zich mee. Jonker vertelt dat het noodzakelijk was om bestaande structuren aan te passen om het concept te laten slagen. “Ons beheerteam moest bijvoorbeeld leren omgaan met het idee dat bepaalde delen niet gemaaid worden omdat de planten vruchten dragen,” legt hij uit. “Het is maatwerk, maar met de juiste mensen op de juiste plek lukt het.” De gemeente Utrecht beschikt gelukkig nog over een eigen beheerafdeling, wat helpt om de continuïteit in het beheer van dit unieke groen te waarborgen. “We hebben niet te maken met externe partijen die elke vijf jaar wisselen; dat maakt het makkelijker om onze visie te behouden.”
Erik Vrieling, architect en partner bij de Architekten Cie., benadrukt dat we ook niet te cynisch moeten zijn over gevelgroen en andere vormen van wat hij ‘niet-rationeel’ groen noemt en waar vanuit de ecologen en groenbeheerders nog wel eens kritiek op komt. “Je kunt het allemaal wegredeneren, maar het is juist belangrijk dat deze projecten er zijn. Ze dienen als pilots in onze zoektocht naar een betere leefomgeving,” zegt hij. “Dergelijke projecten helpen ons te ontdekken wat werkt en wat niet, zelfs als ze duur zijn of moeilijk te realiseren. Ik vind het goed dat we deze experimenten aangaan. De onderliggende beweging is cruciaal – we moeten blijven zien, blijven doen en het debat over groenere steden levend houden.”
Hij roemt het Rhapsody-project als voorbeeld van een laboratorium voor stedelijke vernieuwing. “Het is een toonbeeld van hoe groen kan bijdragen aan een leefbare stad, zonder dat er extra beton nodig was om een oase te creëren op een plek die eerder onaantrekkelijk was door herrie en stank.” Hij merkt op dat het toevoegen van groen op deze plek in Amsterdam, pal naast de A10, niet alleen de luchtkwaliteit verbeterde, maar ook de perceptie van de omgeving veranderde. “Mensen ervaren het nu als een park, en daardoor voelen ze zich prettiger, zelfs op een plek die vroeger als onaantrekkelijk werd gezien.”
Winy Maas, mede-oprichter en -naamgever van architectenbureau MVRDV, weet als geen ander wat groen doet met gebouwen. Zijn moeder was bloemist en Maas groeide op in het tuincentrum van zijn vader. Hij ontwierp onder andere het Depot Boijmans van Beuningen in Rotterdam waar een compleet bos op het dak van het spiegelende gebouw groeit en the Valley naast de ring van Amsterdam, waar daktuinen en balkons vol met struiken en bomen staan. Juist door zulke projecten weet hij hoe belangrijk het is dat architecten in een vroeg stadium andere disciplines bij hun ontwerp betrekken. “Niet alleen landschapsarchitecten, ecologen of beplantingsdeskundigen, maar ook technische innovators. En dan moet je durven experimenteren. Want architecten weten niet alles. Nieuwe technologieën moeten niet achteraf worden toegevoegd, maar ingebakken zijn in het ontwerp.”
Hij wijst op Sabine Stuiver, die met Hydraloop innovatieve waterbesparende technologieën ontwikkelt. En dat is voor het ontwikkelen van groenere leefomgevingen onontbeerlijk. Stuiver benadrukt dat de noodzaak tot waterbesparing zelfs in Nederland, een land met veel water, steeds dringender wordt. “Van de 900.000 nieuwe woningen die gebouwd moeten worden, kunnen er 300.000 niet gerealiseerd worden omdat de drinkwatervoorziening niet toereikend is.
Door water lokaal te recyclen, kunnen we deze uitdaging aanpakken en tegelijkertijd de druk op onze watervoorraden verminderen,” zegt ze. Hydraloop biedt oplossingen die niet alleen water besparen, maar ook bijdragen aan vergroening: het hergebruikte water kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor het onderhoud van stedelijk groen.
“Er zijn meer initiatieven zoals die van Sabine nodig”, stelt Maas. “Op een veel grotere schaal, om te zorgen dat deze innovaties daadwerkelijk werken en onderdeel worden van de standaardpraktijk in de bouw.”.
Maas legt uit dat opdrachtgevers een belangrijke rol spelen in het afdwingen van innovaties. “Als opdrachtgevers duurzaamheid en innovatie als harde eis stellen in hun programma van eisen, kunnen we veel sneller stappen zetten,” zegt Maas. Hij ziet dat opdrachtgevers vaak terughoudend zijn vanwege de kosten, maar benadrukt dat de langetermijnvoordelen, zoals lagere energiekosten en een hogere waarde van gebouwen, deze investeringen meer dan rechtvaardigen. “Het is van cruciaal belang dat opdrachtgevers bereid zijn om niet alleen naar de initiële kosten te kijken, maar ook naar de totale levenscyclus van een gebouw,” voegt hij toe. “Door het opnemen van eisen voor circulair watergebruik, groene daken of energiezuinige systemen, kunnen opdrachtgevers een grote impact hebben op de manier waarop steden worden vormgegeven.”