Groen is niet zomaar een toevoeging aan de stad; het vormt de kern van een gezonde, leefbare stedelijke omgeving. Dit is de stellige overtuiging van Steffen Nijhuis, hoogleraar landschapsstedenbouw aan de Technische Universiteit Delft, Robbert Jan van der Veen, oprichter van ECHO Urban Design en Tomas Degenaar, directielid van Bureau B+B. In een gesprek over de rol van kwalitatief groen in stedenbouw en landschapsarchitectuur, wordt duidelijk dat groen niet slechts een esthetische toevoeging mag zijn, maar een cruciale factor in het waarborgen van de leefbaarheid, biodiversiteit en klimaatbestendigheid van stedelijke gebieden.
Volgens de drie experts mag het bij groen niet alleen maar gaan om het planten van bomen of het aanleggen van parken, maar om een doordachte integratie van de natuurlijke elementen in het stedelijke landschap. “Landschap moet het uitgangspunt zijn van waaruit we steden ontwikkelen”, stelt Nijhuis. “Dit betekent dat de natuur, mens en geschiedenis als basis dienen voor het ontwerpen van groen in de stad en voortbouwen op landschappelijke structuren en systemen.”
Degenaar vult aan dat het om meer gaat dan het esthetisch vergroenen van stedelijke ruimtes. “Het historische karakter van een plek, de waterhuishouding en de biodiversiteit moeten allemaal een rol spelen in de ontwikkeling,” benadrukt hij. Hij stelt dat de rol van de landschapsarchitect niet mag worden gereduceerd tot het invullen van een ‘afvinklijst’ voor groen. “Groen moet functioneel zijn, het moet bijdragen aan een duurzaam stedelijk ecosysteem”, aldus Degenaar. “Het gaat niet alleen om bomen planten, maar om het creëren van een robuust systeem waarin flora en fauna goed kunnen gedijen.”
Stedenbouwkundige Van der Veen beschrijft hoe hij vanuit het landschap en de gebouwde omgeving werkt, maar altijd in nauwe samenwerking met landschapsarchitecten om de interactie tussen gebouwen en de natuurlijke omgeving te versterken. Hij stelt dat het essentieel is om landschapsarchitectuur voorop te laten gaan in het ontwerp- en ontwikkelproces. “Veel ontwikkelaars zien landschap nog steeds als iets dat later toegevoegd kan worden, maar wij proberen hen te overtuigen dat landschap en natuurontwikkeling een integraal en dragend onderdeel moet zijn van elk stedelijk project,” zegt Van der Veen.
Rode draad in het gesprek op de campus van de TU Delft was het spanningsveld tussen de kortetermijnvisie van veel opdrachtgevers en de noodzaak van een lange adem bij groenontwikkeling. Nijhuis benadrukt dat het essentieel is om verder te kijken dan de politieke cyclus van vier jaar. “Groen levert niet alleen op de korte termijn voordelen op, maar draagt ook bij aan de leefbaarheid op de lange termijn,” stelt hij. “We moeten afstappen van het idee dat groen een luxe is en erkennen dat het een noodzaak is.”
Degenaar voegt hieraan toe: “Alleen zo kunnen we opdrachtgevers overtuigen om echt te investeren in kwalitatief groen.” Hij wijst erop dat goed ontworpen en aangelegd groen in de stad bijdraagt aan een gezondere leefomgeving en ten dienste moeten staan van stevige ecologische verbindingen. “We willen allemaal wonen in wijken met aantrekkelijke en duurzame groenstructuren, en de belofte van ons vak om deze structuren integraal te gebruiken om problemen aan te pakken moet zowel bij ontwerper als opdrachtgever centraal staan.”
Van der Veen onderstreept dit: “Wanneer het landschap vanaf het begin deel uitmaakt van de planvorming, kunnen we niet alleen de leefbaarheid vergroten, maar ook problemen zoals wateroverlast en hittestress effectief aanpakken.” Van der Veen merkt verder op dat samenwerking tussen verschillende disciplines de sleutel is tot het slagen van dergelijke groenstedelijke projecten. “Het is niet genoeg om alleen te ontwerpen; we moeten ook zorgen dat we het hele proces, van idee tot uitvoering, gezamenlijk dragen.”
Nijhuis voegt hieraan toe: “Het vraagt een cultuuromslag. We moeten weg van de focus op snelle winst en naar een bredere visie die de waarde van een leefbare en veerkrachtige stad erkent. Dit betekent dat we moeten investeren in de toekomst, zelfs als de voordelen pas over jaren zichtbaar worden.” Degenaar vult aan dat het niet alleen gaat om grote groene structuren, maar ook om het benutten van kleinere mogelijkheden binnen de stad.
“Elke kleine groene interventie zou moeten bijdragen aan het grotere geheel. Of het nu gaat om groene gevels, daktuinen of pocket parks, al deze elementen kunnen de biodiversiteit versterken en het welzijn van de stedelijke bevolking vergroten,” aldus Degenaar. “Door deze benadering kunnen we een fijnmazig netwerk van groen creëren dat niet alleen functioneel is, maar ook een directe positieve invloed heeft op de kwaliteit van leven van de bewoners.”
De sleutel tot het succes ligt volgens de drie in samenwerking en bewustwording. Het opbouwen van sterke allianties tussen stedenbouwers, architecten, landschapsarchitecten en groenbedrijven is daarbij cruciaal.
Een belangrijk aspect van kwalitatief groen is immers het beheer en onderhoud ervan. Degenaar benadrukt dat zonder goed onderhoud de waarde van aangelegd groen snel verloren kan gaan: “Het creëren van kwalitatief groen is slechts de eerste stap. Wat minstens zo belangrijk is, is het langdurig waarborgen van die kwaliteit door gedegen beheer en onderhoud.” Hij wijst erop dat dit vaak wordt onderschat of puur als een kostenpost wordt gezien, terwijl goed onderhoud juist bijdraagt aan de levensbestendigheid van groene structuren in de stad en daarmee aan de duurzaamheid van de stad als geheel.
Van der Veen voegt toe: “Het beheer van ons stedelijk landschap moet gezien worden als een integraal onderdeel van stedelijke ontwikkeling. Veel ontwerpers en ontwikkelaars richten zich teveel op de aanleg, terwijl het onderhoud de sleutel is tot blijvend succes.” Hij geeft als voorbeeld dat in veel steden te weinig budget wordt vrijgemaakt voor langdurig onderhoud, waardoor groen snel verloederd en niet meer als aangenaam ervaren wordt, hier ligt ook een risico voor het ontstaan van sociaal onveilige plekken. “We moeten streven naar een systeem waarin beheer en onderhoud vanaf het begin zijn geborgd in het ontweroplan, bijvoorbeeld door samenwerking met lokale gemeenschappen of private partijen die een gedeelde verantwoordelijkheid kunnen nemen.”
Nijhuis pleit voor het opleiden van meer vakmensen die gespecialiseerd zijn in het ontwerpen, plannen en beheren van stedelijk groen. “Het is essentieel dat we investeren in mensen die de kennis en vaardigheden hebben om stedelijke groene ruimtes goed vorm te geven en groenprojecten in een grotere landschappelijke context te plaatsen. Alleen zo kunnen we de duurzaamheid en kwaliteit van ons stedelijk groen waarborgen.” “Landschap moet een vooraanstaande plaats innemen in het ontwerpproces, niet als een aanvulling, maar als een integraal onderdeel van de landschappelijke stad van de toekomst,” concludeert Van der Veen. “Alleen zo kunnen we steden ontwikkelen die leefbaar, klimaatbestendig en esthetisch aantrekkelijk zijn,” besluit Nijhuis.
“Bij KuiperCompagnons ontwerpen we niet zomaar een fysieke ruimte. We willen een plek creëren waar mensen zich echt thuis voelen,” zegt Michael de Beer, die als stedenbouwkundig ontwerper en architect bij het oudste ontwerpbureau van Nederland werkt. Al meer dan een eeuw draagt KuiperCompagnons bij aan het vormgeven van de leefomgeving van miljoenen mensen. Volgens De Beer draait het bij moderne stedenbouw om het vinden van de balans tussen esthetiek, duurzaamheid en het welzijn van bewoners. “Je moet altijd rekening houden met meerdere lagen in je ontwerp. Niet alleen de ruimtelijke kwaliteit is belangrijk, maar ook hoe mensen zich kunnen verhouden tot de plek. Denk aan toegankelijkheid, biodiversiteit, en vooral de toekomstbestendigheid van een ontwerp.”
Wouter Vos, programmadirecteur van Liveable Cities bij KuiperCompagnons, benadrukt dat leefbaarheid veel verder gaat dan het aanleggen van een mooie straat of het planten van bomen. “Het gaat om een complete beleving,” zegt Wouter. “De combinatie van mobiliteit, infrastructuur, duurzaamheid en maatschappelijke integratie bepaalt hoe prettig een stad is om in te wonen.”
Hélène van Dooremolen, ontwerper openbare ruimte bij KuiperCompagnons, benadrukt de kracht van groen. “Openbaar groen is meer dan een decoratief element, het is fundamenteel voor het welzijn van een gemeenschap,” stelt ze. “Bewoners worden zich steeds meer bewust van de noodzaak van groen in de stad. Klimaatverandering dwingt ons om anders na te denken over de inrichting van de openbare ruimte.” Van Dooremolen vertelt hoe ze bij recente projecten samenwerkt met bewoners en lokale organisaties om te zorgen dat het groen in de wijk aansluit op de behoeften van de gemeenschap. “Dit participatieve proces zorgt ervoor dat bewoners echt een gevoel van eigenaarschap ontwikkelen en dat versterkt weer de sociale cohesie,” legt ze uit.
De klimaattransitie speelt de ontwerpers volgens Vos in de kaart. “De hele klimaatdiscussie helpt ons enorm, omdat we nu wetenschappelijk kunnen aantonen dat meer groen bijdraagt aan een betere leefomgeving.”
Die wetenschap maakte dat KuiperCompagnons natuur steeds vaker als uitgangspunt neemt voor stedelijk ontwerp. In de nieuwe wijk Skoatterwâld in Heerenveen bijvoorbeeld, ging landschapsontwikkeling vóór stedelijke bebouwing. “We hebben daar eerst de groenstructuur ontwikkeld”, vertelt Vos. “Een relatief kleine investering in het geheel, maar met enorm veel waarde voor de uiteindelijke leefomgeving.”
Bouwer en ontwikkelaar SBB uit Beverwijk staat in de Randstad bekend om zijn groene projecten. Niet voor niets werken toonaangevende architectenbureaus graag met het bedrijf samen. Niet in de laatste plaats omdat SBB begrijpt dat groen niet iets is waar je gedurende de jarenlange ontwikkel- en bouwtijd op bezuinigt.
Bart Mispelblom Beyer, architect en partner bij Tangram Architekten stond met SBB aan de wieg van het veelgeprezen Rhapsody in West, een openbaar toegankelijke stadsoase met een parkachtig karakter in de hoofdstad. Bij Rhapsody is het gelukt om daadwerkelijk het groen en water daadwerkelijk van meet af aan in het ontwerp te integreren. Vaak gaat dat anders en wordt er niet goed nagedacht hoe de natuur werkelijk een plek te geven zodat het ook echt kan leven. Mispelblom Beyer noemt het ‘wishful drawing’, ontwerpen die te optimistisch zijn zonder rekening te houden met de praktische haalbaarheid. “We zien te vaak dat er mooie schetsen worden gemaakt die uiteindelijk niet realiseerbaar blijken te zijn door technische of budgettaire beperkingen. Dat leidt nogal eens tot teleurstellingen.”
“Als groen niet vanaf het begin in het ontwerp is geïntegreerd, wordt het vaak een dure toevoeging of sneuvelt het in de laatste fase,” zegt Jeroen Marsman, algemeen directeur bij SBB. Hij merkt op dat groen wel degelijk een toegevoegde waarde kan zijn voor de verkoopprijs van woningen, vooral op de lange termijn, wanneer bewoners er aantoonbaar gezonder en gelukkiger zijn. “Echter, in de huidige woningmarkt lijkt de consument er nog niet extra voor te willen betalen. Maar voor beleggers die op zoek zijn naar duurzaamheid en een lage mutatiegraad in hun panden, kan groen op termijn een rendabele investering zijn.”